Verschenen op 9/9/1998 in Dog World/Groot-Brittannië.
De Spinone – een Italiaanse opvatting

 

Dr. G.W. Mentasti/vertaling: Albert Schaafsma

‘Het is bekend dat er al sinds de oudheid een ruwharige hond bestond in Italië en het is hoogstwaarschijnlijk dat deze hond de voorvader was van onze Spinone. Mr. Cerasoli, in zijn fascinerende en zeer complete boek (verschenen in 1951 bij Artemis-Milaan) verzekerde ons dat de hond die werd geschilderd door Mantegna (1469-1474) in een fresco in het hertogelijk paleis (de Nuptuale kamer) in Mantua een typisch Spinone-hoofd heeft. De informatie in deze tekst is overtuigend en werd bevestigd door Paolo Brianzi, een befaamd dierenarts uit Gingia de Botti (nabij Creona) die gedurende de periode direct na WOII , veel energie en tijd besteedde aan het verbeteren van het Spinone-ras.

Om realistisch te kunnen schrijven over enig ras, is het nuttig om te verwijzen naar de historische actualiteit. We kunnen de geschiedenis van de Spinone verdelen in twee periodes: ‘Gisteren’- dat is vanaf het begin van 1800 tot aan WOII, en ‘Vandaag’ – van na WOII tot aan nu toe. We kunnen proberen een toekomst te voorspellen voor dit innemende ras, met alle soorten hoop op een roze toekomst en gekroond met succes. Om op zo’n toekomst te mogen hopen betekent dat alle fokkers en alle liefhebbers (waaronder ik personen bedoel met een solide kennis van het ras en zijn oorsprong) hard en nauw moeten samenwerken als team.

Om te beginnen moeten we de naam van het ras definiëren: Spinone, niet Italiaanse Spinone. In de lijst van de FCI bevindt zich maar één Spinone en maar één ras met Spinone kenmerken. Er is dus geen enkele noodzaak voor bijvoeglijke naamwoorden. Iedereen die bekend is met het ras kan er zo een aantal prachtige namen aan toevoegen, maar die zijn niet nodig om het ras zelf te definiëren. De exacte vertaling van Spinone in het Nederland luidt ‘erg stekelig’. Anderen zeggen dat naam refereert aan de kwaliteit van de vacht en weer anderen beweren dat de naam verwijst naar het soort terrein waar de Spinone zo efficiënt en opgewekt zijn werk doet, terrein dat dichtbegroeid is met alle mogelijk soorten van dicht, stekelig struikgewas. De naam van het ras heeft zich parallel ontwikkeld aan het ras zelf. Het werd eerst de Bracco Spinoso (de stekelharige pointer), later de Bracco Spinone en tenslotte in 1887, toen de heer Delor zich afvroeg of het niet veel eenvoudiger zou zijn gewoon te spreken van Spinone, de huidige naam. ‘Can Cravin’ in het Piedmontese dialect, ‘Restone’ of ‘Spinoso’ in Toscane, ‘Bracco Restoso’ nabij Napels. Tot de naam Spinone werd definitief besloten door de inwoners van Lombardije. Hoe dan ook, de naam past de hond precies, die hond ‘met zijn innemende en intelligente uitdrukking en omgeven door een weerbarstige en borstelige vacht.’

In het begin van de historische achtergrond van het ras, die wordt gesteld zo rond de beginjaren van de negentiende eeuw , bestonden er verschillende plaatselijke groepen Spinoni in Italië. In Piedmont waren er de bruinschimmels en ook de witte en de oranje ‘Gravin d’Alba’. In Lombardije waren beide kleuren te vinden, in Veneto de bruinsschimmel met een zachtere vacht en ga zo maar door tot in Emilian, Toscane, Lazio en Campania. Het is riskant om aan te nemen dat al deze verschillende groepen afstammen van dezelfde voorvaderen. We hebben echter geleerd van de bibliografieën dat deze honden in de verschillende regio’s soortgelijke kenmerken vertoonden en met zoveel consistentie, dat we kunnen aannemen dat ze inderdaad een gemeenschappelijke afkomst deelden.

Voor het eerst in 1828 beschreef Mr. Crippa voor het eerst de kenmerken van het ras, dat hij beschreef als een ‘soft coated pointer’. Maar het was Delor die, in 1887, de hond beschreef op dezelfde manier als de hedendaagse Standaard. Na deze twee deskundigen kunnen de Standaards met zekerheid worden vastgesteld: Sociéta Braccofila (1897), Mr. Vecchio (1904), opnieuw Sociéta Braccofila (1923), Italiaanse Kennel Club (1928, Bosisio, Brunetti, Rezza), Sociéta Amici dello Spinone (Brianzi, Ullio, 1936), en tenslotte Solario in 1939, herzien en vastgesteld door de ENCI in 1944.
Als we deze Standaards bekijken is het interessant te zien dat in 1897 de meest opvallende raskenmerken al waren vastgesteld en beschreven: de vorm van de schedel, de kwaliteit van de huid, het type vacht, de afmetingen. Een belangrijke factor is altijd geweest de prominente plaatsing van de oogkassen. De beschrijving van het hoofd als ‘dolicocefale’ (Grieks: lang hoofd) verschijnt al in 1897. De stop is altijd beoordeeld als licht aflopend. De uitdrukking die wordt veroorzaakt door de plaatsing van ogen, zo kenmerkend voor de Spinone, is bewonderwaardig beschreven in 1928 door Bosisio, Brunetti en Rezza. In 1933, voor de eerste keer, beschreven Brianzi en Ullio het hoofd simpelweg als: ‘volgt de bovenlijn van de snuit; deze moet boven of rond de oogkas gaan, nooit er onderlangs’. En ook voor de eerste keer vergeleken ze de huid van de Spinone met die van een koe en verklaarden dat de vacht ‘gemengd’ moet zijn maar nooit zacht en dik alsof het een ondervacht zou zijn. Brianzi en Ullio verklaarden dat een goed ontwikkelde hond bijna vierkant moest zijn, langer dan de Bracco; de gestopte vorm lijkt niet op die van onze Spinone. In 1939 was het Solaro die voor de eerste keer dicteerde dat het lichaam in een vierkant diende te passen.

Ik had het grote geluk dr. Brianzi persoonlijk te kennen en van hem heb ik veel geleerd. Zoals dat het begrip ‘vierkant’ (gebruikt door Brianzi en Ullio in een eerdere Standaard) een afwijkende betekenis had van een soortgelijke zin gebruikt door Solaro. In Zootechnic, zo vertelde Brianzi mij, is een dier vierkant als het een royale transversale diameter heeft. In het begin van de vorige eeuw waren de middelen om met elkaar te communiceren schaars en langzaam, en wegen waren niets vergeleken bij de hedendaagse snelwegen. Met als resultaat dat de verschillende plaatselijke groepen erg geïsoleerd leefden. Pas in de laatste decennia hebben de verbeteringen in de massacommunicatie geleid tot een betere uitwisseling van informatie tussen de fokkers en dus tot de moderne Spinone.

Het is echter een feit dat het merendeel van de honden de basiskenmerken droegen die onmisbaar zijn voor een Spinone. In het kort: de divergerende hoofdvlakken, grote ogen, een aansprekende menselijke uitdrukking, een schedel met aflopende jukbeenderen, een ruige vacht van uitzonderlijke kwaliteit, correct van lengte (ongeveer 5 cm) en vettig, de huid zo dik als een koeienhuid. Een goed jurylid weet dat deze attributen altijd te vinden zijn bij een Spinone. De rest komt later: de afmeting van de neusvleugels, de afmeting en plaatsing van de oren, de bovenlijn, de ribben, de buiging van de lendenen, de hoek van de achterbenen, de krachtige en compacte poten etc. etc. We zouden nog lang door kunnen gaan met de nuances en details van de moderne Spinone , die allemaal even belangrijke kenmerken zijn.
In de meest recente analyse van al deze kwaliteiten , de exacte kennis van de jury (plus die van de fokkers), het waarnemen van alle mogelijke fouten en het kennen van de veroorzakers daarvan, zullen hen in staat stellen om in alle eeerlijkheid alle goede voorbeelden te identificeren en te begrijpen hoe zij de historisch etnische groepen moeten mixen. Dit is een nogal bijzonder onderdeel van de beoordeling en het onderstreept de fokfouten die het gevolg zijn van cross-breeding met niet-Spinone honden, uitgevoerd door fokkers die duidelijk tekort komen in hun kennis.

Langzaam maar zeker komen we aan bij het moment waarop liefhebbers die de overeenkomsten in de verschillende families onderkenden, begonnen te spreken van het Spinone-ras. Toen de eerste officiële Standaard werd gepubliceerd werd alles gedaan met de beste bedoelingen. Fokkers moesten alleen de ideale dieren selecteren. Sommige fokkers pakten de zaken voortvarend aan en gebruikten alleen de beste Italiaanse honden die ze konden vinden. Anderen helaas, introduceerden alleen dieren die oppervlakkig gezien op elkaar leken, zoals de Boulet, de Korthal (!) en meer recent de Drathar (!) , de Duitse staande draadhaar. Dit kwam het Spinone-ras niet ten goede, waardoor zachte vachten ontstonden, a-tpische ogen en ooguitdrukking, en vachten met slechte, in verschillende bruine tinten uitgevoerde platen, zonder ook maar iets aan het karakter te verbeteren, of de bewegingen of de jachtpassie.
Vanuit Cerasoli’s doel geredeneerd, opgesteld in 1949, net na WOII, zien we een slechte situatie: te weinig honden en teveel invloed van andere rassen. In de jaren rond 1950, mijn studentenperiode, werkte ik aan de stambomen van verschillende Spinoni die op dat moment nog in leven waren. Onder de diverse Diana’s, Amis en Fabis (allemaal zonder een affix) was ik verbaasd twee honden te ontdekken die officieel L.O.F.-geregistreerd waren (Franse Honden Vereniging), en waarvan de vachtbeschrijving ‘zilver’ mij in de verste verte niet aan een Spinone deden denken.

Het is vooral te danken aan een aantal fokkers , actief in de jaren vijftig en geleid door Brianzie, dat de Spinone zoveel vooruitgang boekte, zowel in kwaliteit als in aantallen. In deze jaren richtten ze ‘La Famiglia dello Spinone’op, de club voor het ras, erkend door de ENCI. De eerste resultaten waren goed, toen excellent, vooral bij de oranje en de witte Spinone. Vooral de laatstgenoemden waren duidelijk minder slecht beïnvloed in het verleden – de meeste geïntroduceerde en gekruiste rassen waren bruinschimmel.
Gedurende deze jaren werd de Spinone getoond op tal van belangrijke nationale shows, en op hoog Standaard-niveau. Er werd veel aandacht besteed aan hun werkkwaliteiten , in een poging dieren te fokken die zowel mooi als intelligent waren. Die kleine groep fokkers (ik hoop dat ik me al hun namen nog goed herinner) was erg actief in die jaren: Amadessi (del Torrine), Brianzi (della Cingia), Bonvicini (d’Adige), Camera (d’Olgia), Monti (di Spilamberto), Negri (del Biancopino), fokten excellente oranjen en witten. Terwijl anderen, waaronder Balugani, Benedetti (del Frignano), Caraffine (del Restone), Matteucci, Ottina (del Tanaro) zich concentreerden op de bruinschimmels. Sommige liefhebbers concentreerden zich vooral op het lopen van veldwedstrijden. Camera bijvoorbeeld, in de rijstvelden van Segrate, legde zich toe op snippen met zijn Spinone, en De Angeli nabij Rome, en Burla en Lozza in Lombardije, fokten en hielden wedstrijd-werkhonden.

Intussen richtte een aantal nieuwe fokkers kennels op in Italië en deze zijn ook vandaag de dag nog volop actief. Ik noem Del Benaco (Vignola), Del Pedrazinni (Pedrazinni), Del Mucrone (Guerrini), Dell Amiata (Innocenti) en Farentum (Massimino). Toch bleef de vraag hangen bij iedereen: moet de hoogte van de Spinone verlaagd worden? De Standaard staat grote verschillen toe. Fokker s hebben stuk voor stuk de vrijheid om de in hun ogen ideale hond te fokken. Maar de hoogte van de hond was, en is ook vandaag, niet het probleem. Het echte probleem is de harmonieuze bouw van de Spinone. Alleen als de hond harmonieus gebouwd is, is hij in staat om per dag urenlang goed zijn werk te doen, dag na dag, in elk type terrein en onder alle weersomstandigheden, met een constant en duurzaam resultaat.

Toen Brianzi overleed, werd zijn plaats als voorzitter van de Spinone Club ingenomen door prof. Leinati, een bekende universiteitsdon aan de Milanese Veterinaire Faculteit , een enthousiaste fokker van Spinoni en jachtliefhebber. Hij werd op zijn beurt opgevolgd door de heer Ottina, bekend van de excellente bruinschimmels van zijn Del Tanaro-kennel. Hierna veranderde de vereniging haar naam in Club Italiano Spinoni en kondigde daarmee het begin aan van de Storace-periode, wiens volledige naam Storace delle Tre Sorgenti luidde. Hij was een groot liefhebber en wedstrijddeelnemer; hij miste nooit een samenkomst. Hij was een uitstekende organisator en besteedde in zijn functie veel tijd aan verbetering van de Spinone’s werkaanleg.


En hoe staat het met de moderne Spinone? De laatste jaren worden veel typische Spinoni waargenomen. En er is voldoende vrij bloed om inteelt tegen te gaan en het ras naar een nog hoger niveau te tillen. Als jurylid op shows heb ik de gelegenheid gehad om te zien dat de fouten uit het verleden steeds minder vaak voorkomen. Ik zie steeds minder donkerbruine aftekeningen en nog zelden de zachte, langharige vacht die niet bij het ras hoort. Ook het oog wordt steeds meer rastypisch. Ook is er een verbazingwekkende verbetering te zien van de bot- en spierstructuur.

De hedendaagse fokkers zouden zich meer moeten concentreren op de vorm van de schedel, verbetering van de vacht en de huid en de uitdrukking. Er bestaat een tendens om een nogal wat rondere schedel te fokken. Fokkers en keurmeesters mogen nooit fouten in het skelet of in het gebit accepteren. Deze zijn ernstig en vormen het bewijs van degeneratie van het ras.

Bruinschimmels hebben zich zonder twijfel sterk verbeterd. In de 50er en 60er jaren was het voor een bruinschimmel vrijwel ondenkbaar om een oranje of witte te verslaan op een show, maar vandaag de dag is het heel normaal om bruinschimmels net zo attractief te vinden als witte en oranje. Echter, samengevat moeten we concluderen dat er minder sprake is van uniformiteit – het lijkt me dat er geen gelijkluidende regels zijn om het rastype in stand te houden. Ik vind dat de Club – die naar ik hoop snel weer zijn oorspronkelijke naam – La Famiglia dello Spinone – zal krijgen) nu de goede stappen zal nemen om alle liefhebbers te informeren over het enige echte type van de ideale Spinone en alle fokkers zal aanmoedigen te proberen de uniformiteit naar een hoger plan te tillen.

In de wereld van het veldwerk moeten ook veranderingen worden doorgevoerd. Hoewel de Spinone overal wordt gebruikt als jachthond, wordt het echte veldwerk slecht ondersteund. Meer fokkers en eigenaren moeten worden aangemoedigd deel te nemen. Zoals sommige fysieke aspecten van het ras onmisbaar zijn, zo zijn ook de jachtpassie, het afwerken van het veld en de werkbereidheid onmisbaar. Deze mentale kwaliteiten zijn net zo belangrijk als de uitdrukking en de kleur van de vacht.